Gemene delers

Materiaal en voorbereiding: maak een grote ruimte vrij!

 

1. De leerlingen lopen kriskras door elkaar

 

2. Laat de leerlingen anderen zoeken met wie ze iets gemeen hebben. Zeg bijvoorbeeld: ‘zoek kinderen die van dezelfde smaak ijs houden’. Iedereen moet zo snel mogelijk aansluiten bij zijn smaakgenoten! Laat elke groep vertellen wat hen heeft samengebracht!

 

3. Zo kan je een aantal keren groepen laten samenbrengen:

Denk aan:

iedereen met dezelfde kleur ogen

Iedereen met dezelfde smaak muziek

Iedereen die aan dezelfde sport doet

Iedereen die van hetzelfde dier houdt

Iedereen die van hetzelfde schoolvak houdt

Etc, etc…..

 

4. De leerlingen leren elkaar zo beter kennen en op een andere manier. Beëindig het spel met iets wat de hele groep samenbrengt: bijvoorbeeld: ‘maak een groep met iedereen die van snoep houdt’

Vangen!

Dit spel is vooral bedoeld om leerlingen elkaars namen goed te leren. Maak een grote kring. In je handen neem je een denkbeeldige bal, die je een paar keer omhoog gooit, zodat de leerlingen ‘zien’ hoe groot en hoe zwaar hij wel is…. Geef de bal door, zodat iedereen hem even kan ‘aanraken’….

Roep de naam van een leerling en gooi hem/haar de bal toe: terwijl je roept: ‘Pietje…vangen!’ Pietje vangt de bal en gooit hem naar iemand anders en roept ook een naam erbij…. Als iedereen een keertje genoemd en/of met de bal heeft gegooid, kun je ook hele gekke denkbeeldige dingen verzinnen: een ei, een kleverig stuk taart, een ballon, etc

Ruggertje

Voorbereiding: vellen papier, stiften en tape

 

1. Elke leerling krijgt een vel papier op zijn rug geplakt

 

2. Verdeel de groep in 2-en en zet de leerlingen in 2 rijen tegenover elkaar.

 

3. Leerlingen moeten zoveel mogelijk over de persoon tegenover hem/haar te weten zien te komen en de antwoorden op zijn/haar rug schrijven. Ieder stelt 1 vraag aan de ander en daarna schuift de ene rij op en begint het opnieuw.

 

4. Als leerlingen vastlopen kun je helpen met mogelijke vragen:

- Heb je huisdieren?

- welk schoolvak vind je leuk?

- Hoeveel kinderen wonen er in jullie huis?

- Wat doe je in je vrije tijd?

 

5. Als afsluiting kun je een aantal leerlingen iets over de anderen laten vertellen

 

Dat is...., ik ben....

Iedereen zit in een kring. De docent begint: ik ben....en in de vakantie heb ik ....... (kort verhaaltje). De leerling ernaast begint daarna met: dat is.....en in de vakantie heeft hij/zij .......gedaan (herhalen van de vorige/ kort samenvatten) en gaat daarna verder met: ik ben..... en in de vakantie heb ik .........en daarna gaat dit zo de hele kring rond. De docent eindigt ook weer.